Een bevolkingsonderzoek is het onderzoeken van een grote groep mensen op de aanwezigheid van een ziekte. Belangrijk is dat het een onderzoek is waarbij een relatief kleine groep grote voordelen kan hebben, terwijl een relatief grote groep mogelijk kleinere nadelen heeft. Belangrijke mogelijke voordelen is dat er minder sterfte is aan longkanker en dat meer behandelingen relatief minder ingrijpend zijn. Daar tegenover staat dat de screening gepaard gaat met de blootstelling aan een geringe hoeveelheid röntgenstraling. Ook kan deelname voor angst/onzekerheid zorgen tijdens het scannen en het wachten op de uitslag. Ook kan het voorkomen dat er wel een afwijking wordt gezien, maar dat dit na aanvullend onderzoek geen longkanker blijkt te zijn (fout-positieve uitslag). Het is erg belangrijk dat de voordelen duidelijk opwegen tegen de nadelen: de zogenoemde nut-risico verhouding. Dit staat ook omschreven in de Wet op het Bevolkingsonderzoek.
Het is daarbij belangrijk dat we goed weten bij wie een (sterk) verhoogd risico heeft op de ziekte. Het rookgedrag is een belangrijk onderdeel van het bepalen van het risico op longkanker. Ongeveer 80-90% van de longkankers is gerelateerd aan het rookverleden. Belangrijk hierbij is dat zeker de helft van de mensen met een hoog risico al zijn gestopt met roken. Het risico blijft echter nog lange tijd hoog. Factoren als meeroken en luchtvervuiling/ blootstelling aan chemische stoffen verhogen het risico op longkanker, maar we zijn op dit moment nog niet goed in staat om te bepalen wanneer iemand op basis van deze factoren een zodanig hoog risico op longkanker heeft dat screening zinvol kan zijn. Deze factoren worden wel meegenomen in analyses en zodra dit soort factoren kunnen worden meegenomen, zal dat zeker worden gedaan. Tot die tijd is het belangrijk om als er sprake is van bijvoorbeeld langdurig meeroken of blootstelling aan vervuilde lucht alert te zijn op klachten die kunnen wijzen op longkanker.